Vraag 1: welk begrip heeft deze persoon over
zichzelf als handelend wezen in verleden, heden en toekomst?
- Ze beseft dat ze van ver komt en weet dat ze al veel vorderingen heeft
gemaakt. Ook vind de ergotherapeut dat. Ze blijven verder werken aan het hand
die steeds in flexie gaat zowel met ergotherapeut als met kiné (ook logo. en hopen in de toekomst ook kleine dingen te
kunnen sluiten zoals kleine knoopjes
Vraag 2: in welke mate heeft deze persoon een
patroon van participatie volgehouden dat zijn handelingsidentiteit
weerspiegelt?
- Onze cliënt gaat naar de chiro, danst en gaat naar een gewone school. Ze
hadden gedacht dat ze nooit ging kunnen schrijven, maar het verloopt heel goed
op school. Ondanks haar beperking kan de veel rollen opnemen.
Vraag 3: is deze persoon op dit moment actief
betrokken in activiteiten voor werk/leren, vrije tijd/spel en wonen/zorg, die
deel uitmaken van zijn sociaal- culturele context en die gewenst en/of
noodzakelijk zijn voor zijn welzijn?
- Onze cliënt gaat naar het
revalidatiecentrum (bij kiné, ergo en logo) en gaat naar een gewone school. Ze
gaat naar chiro en danst. J. volgt ook les in het normaal onderwijs en doet dit
goed ondanks haar beperking. Zich zelf aankleden lukt zelfstandig maar verloopt
langzamer.
Vraag 4: kan deze persoon de handelingsvormen
en taken uitvoeren ten behoeve van leren/werken, vrije tijd/spel en wonen/ zorg
die zijn persoonlijk leven vormen?
- Als ze haar moet focussen op haar hand en een cognitieve moet doen, dan
zien we dat ze haar rechter hand in flexie trekt. Ze let meer op de cognitieve
oefeningen dan op haar hand. De meeste handeling kan ze perfect zelfstandig
uitvoeren, alleen heeft ze hier wat langer tijd voor nodig.
Vraag 5: toont deze persoon de noodzakelijke
communicatie- en interactievaardigheden, motorische en procesvaardigheden om
uit te voeren wat een persoon nodig heeft en wil doen?
- Haar commicatievaardigheden zijn heel goed. Juliette is een zeer vlotte
en een sociale meid. Ook haar interactievaardigheden zijn heel goed. Ze is heel
blij dat we een hulpmiddel voor haar maken en trekt ons wel in haar proces. Ze
verlangt al naar haar hulpstuk en dat is ook wel leuk voor ons dat ze het echt
wil. Haar motorische vaardigheden aan haar linker kant zijn heel wat minder. Ze
‘zakt’ wel door aan haar linker hand, dat zie je als ze haar jas aandoet. Eerst
steekt ze haar ‘zwakke’ kant in haar jas. Als ze dan de jas aan heeft, dan zakt
haar jas aan de linkerkant van haar schouders. Ze heeft een spanning op haar
linker arm en hand waardoor ze haar hand en haar arm plooit. Het stappen loopt
over het algemeen normaal.
- Ze wil wel dat er iets gedaan wordt voor haar probleem, dat zie je aan
haar enthousiasme. Ze vind het leuk dat we haar betrekken. We willen een
hulpmiddel maken die ze gewoon wordt. Nu vergeet ze het vaak en dan zie je dat
haar arm direct samentrekt omdat ze er niet bewust mee bezig is. We zullen wel
moeten zorgen dat haar uitvoeringsvermogen niet te moeilijk wordt voor haar en
dat het ook een aangename greep wordt. Ook willen we een hulpmiddel maken
speciaal voor haar, door dit te personaliseren naar haar voorkeuren.
Vraag 7: welke invloed hebben de mogelijkheden
en middelen, en de beperkingen en eigen op hoe de persoon denkt, voelt en doet?
- Het middel die er nu is, zorg ervoor dat ze haar arm strekt, maar ze
gebruikt het niet als ze er niet aan denkt. Wij willen nu wel een hulpmiddel
maken, waardoor ze ‘verlangt’ om ermee te gaan werken.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten